Wie beslist over ons zomeruur?
Het Verdrag van Lissabon werd op 13 december 2007 door de 27 lidstaten van de Europese Unie ondertekend. Het heeft het Europees Parlement nieuwe wetgevingsbevoegdheden gegeven en het op gelijke voet geplaatst met de Raad van ministers bij besluiten over wat de EU doet en over hoe het geld wordt besteed.
Verordeningen en besluiten worden automatisch bindend in de hele EU op de datum dat zij in werking treden. Richtlijnen moeten door de lidstaten worden omgezet in nationale wetgeving.
Voor de periode na 2001 werd de richtlijn 2000/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 januari 2001 gevolgd. Deze richtlijn is door het Koninklijk Besluit van 19 december 2001 (verschenen in het Belgisch Staatsblad van 28.12.2001 en 01.02.2002 ) voor België omgezet in intern recht.
In dit Koninklijk Besluit staat dat vanaf het jaar 2002 de klok op de laatste zondag van maart om 1 uur 's morgens, wereldtijd (2 uur, plaatselijke tijd), ten opzichte van de wettelijke tijd honderd twintig minuten vooruitgezet wordt in plaats van zestig minuten. Ze wordt ten opzichte van de wettelijke tijd wederom zestig minuten vooruit gezet op de laatste zondag van oktober om 1 uur 's morgens, wereldtijd (3 uur, plaatselijke tijd).Er wordt een begin-en einddatum opgegeven. Of het land in kwestie de zomertijdregeling volgt, wordt bepaald door de lidstaat zelf. Onduidelijkheid hierover werd in het verleden opgeklaard door Het Tribunaal van Straatsburg:
Deze uitspraak staat in contrast met de inhoud van het voorstel van de 9de richtlijn, die duidt zowel op een verplichting van het toepassen van een zomeruur , als op een na te volgen tijdschema met de datums en uren voor het starten en stoppen van zomertijd in alle lidstaten (juni 2000).
Deze website maakt gebruik van cookies. Lees meer